Uitgangopties, Diagnosemelding – Hach-Lange POLYMETRON 9611 sc Maintenance and Troubleshooting User Manual

Page 108

Advertising
background image

Optie

Omschrijving

SYSTEEMGEGEVENS Toont informatie over het systeem.

TEMPERATUUR – Toont de gemeten temperatuur
van het A/D-apparaat in Celsius (C). FREQUENTIE
VOEDINGSBRON – Toont de frequentie (Hz) van
de netvoeding. SPANNING VOEDINGSBRON –
Toont de spanning (V) van de netvoeding. 12V
VOLTAGE – Toont de gemeten spanning van de
voeding (V DC). 3,3V VOLTAGE – Toont de
gemeten geregelde 3,3V-voeding (V DC). 12V
STROOM – Toont de gemeten 12V-
voedingsstroom (ampère).

I2C-GEGEVENS

Toont de displayinformatie (I

2

C) en het

versienummer.

RESET OVERFEED

Stelt de overvoedingstimer opnieuw in.

Uitgangopties

Het uitgangsmenu toont de huidige status van de 4–20mA- en
relaisuitgangen met de opties om de uitgangen te onderzoeken, op Hold
(vast/pauze) te zetten of te simuleren.

1. Druk op diag>UITGANGEN.
2. Selecteer een optie.

Optie

Omschrijving

TEST 4–20 mA

Onderzoekt de 4–20mA-uitgangen van 1–4.

RELAIS
TESTEN

Onderzoekt de relais A–D. Schakelt de relais in of uit.

HOLD
OUTPUTS

Stelt de waarde in die de controller gedurende een
bepaalde tijd naar een extern systeem stuurt. Na deze
tijdsperiode geeft het instrument weer realtime-waarden
weer. ACTIVEREN – Start of geeft vrij. SET UITGANGEN
– Uitgangen op Hold (vast/pauze) zetten (standaard) of
overdragen. SET KANALEN – Alle (standaard) of
analyser.

Optie

Omschrijving

STATUS
UITGANG

Toont de huidige status van uitgangen 1–4.

METING
SIMULEREN

Wordt alleen weergegeven wanneer een sensor of
module is aangesloten. Nadat de gesimuleerde waarde is
ingevoerd, geeft de controller deze waarde weer alsof het
de door de sensor verzonden waarde is. De simulatie
stopt nadat de gebruiker het scherm heeft verlaten. KIES
– De module selecteren. De voettekst toont de huidige
geselecteerde bron. PARAMETERKEUZE – Stelt de
parameter in voor de bronmeting. De voettekst toont de
huidige geselecteerde bron. TESTWAARDE – Voer de
gesimuleerde waarde in. De voettekst toont de
ingevoerde waarde.

Diagnosemelding

1. Druk wanneer een indicator wordt getoond op diag, selecteer

DIAGNOSTIEK, en druk vervolgens op enter.

2. Selecteer de foutmelding. De gebruiker kan de fout bevestigen of

naar het helpscherm gaan.

3. De foutmelding bevestigen:

1. Druk op diag, en selecteer vervolgens DIAGNOSTIEK.
2. Selecteer de fout en druk vervolgens op enter.
3. Selecteer BEVESTIGEN en druk vervolgens op enter.

4. Naar het helpscherm gaan:

1. Druk op diag, en selecteer vervolgens DIAGNOSTIEK.
2. Selecteer de fout en druk vervolgens op enter.
3. Selecteer ZIE HELPFUNCTIE en druk vervolgens op enter.

108 Nederlands

Advertising
This manual is related to the following products: