Metz MECABLITZ 54 AF-1 Nikon User Manual

Page 59

Advertising
background image

59

ń

5.2 Automatische omschakeling naar de flitssynchronisatietijd

Afhankelijk van het type camera en de daarop ingestelde functie wordt, als
de flitscondensator opgeladen is, de ingestelde belichtingstijd omgeschakeld
naar de flitssynchronisatietijd (zie de gebruiksaanwijzing van de camera).
Kortere belichtingstijden dan de flitssynchronisatietijd kunnen niet ingesteld
worden, c.q. worden naar de flitssynchronisatietijd omgeschakeld. Sommige
camera’s hebben een bereik aan flitssynchronisatietijden, bijv. 1/30 s. tot
1/125 s. (zie de gebruiksaanwijzing van de camera). Welke synchronisatie-
tijd de camera dan kiest, is dan afhankelijk van de camerafunctie, de helder-
heid van de omgeving en de brandpuntsafstand van het gebruikte objectief.
Langere belichtingstijden dan de flitssynchronisatietijd kunnen, afhankelijk
van de camerafunctie en gekozen flitssynchronisatie (zie ook 4.9.2 en 4.9.3)
worden gebruikt.

Bij verschillende digitale camera’s vindt geen omschakeling van de
belichtingstijd plaats. Deze camera’s werken met een centraalsluiter.
Daardoor kan er bij elke belichtingstijd worden geflitst. Als u denkt,
het volle flitsvermogen nodig te hebben, kies dan een belichtingstijd
van 1/125 s. of langer.

5.3 Aanduidingen in de zoeker van de camera

Groen flitssymbool licht op
Gebruik de flitser, c.q. schakel hem in.
Rood flitssymbool licht op
Flitser is opgeladen.
Rood flitssymbool blijft na de opname oplichten, c.q. dooft voor korte tijd
De opname werd correct belicht.
Rood pijlsymbool knippert na de opname
De opname werd te krap belicht.

Zoek, voor de aanduidingen in de zoeker, in de gebruiksaanwijzing
van de camera wat voor úw type camera geldend is.

5.4 Aanduidingen in het LC-display

De Nikon-camera’s uit de groepen B, C, D en E (zie Tabel 1) geven de waar-
den van ISO, de brandpuntsafstand van het objectief (mm) en diafragma
aan de flitser door. Deze past zijn vereiste instellingen automatisch aan. Hij
berekent uit de waarden en zijn richtgetal de maximale reikwijdte van het
flitslicht. Flitsfunctie, reikwijdte, diafragma en stand van de zoomreflector
worden in het LC-display van de flitser aangegeven.
Als de flitser wordt gebruikt, zonder dat hij gegevens van de camera heeft
ontvangen (bijv. als de camera uitgeschakeld is, of de camera is er een uit
groep A), dan wordt alleen de gekozen flitsfunctie, de stand van de zoomre-
flector en ‘M.Zoom’ aangegeven. De aanduiding voor diafragma en reik-
wijdte worden pas gegeven als de flitser de vereiste gegevens van de camera
heeft ontvangen.

De aanduidingen voor Auto Zoom, diafragma en reikwijdte komen
alleen op de flitser bij camera’s uit de groepen B, C, D en E (zie Ta-
bel 1) als deze met een AF-objectief, c.q. objectief met CPU worden
gebruikt!

5.4.1 Aanduiding van de reikwijdte in de TTL-flitsfunctie

In het LC-display van de flitser worst de waarde van de maximale reikwijdte
van het flitslicht aangegeven. De aangegeven waarde heeft betrekking op
een reflectiegraad van 25 % van het onderwerp, die voor de meeste opna-
mesituaties geldt. Sterke afwijkingen van de reflectiegraad, bijv bij zeer sterk
of zeer zwak reflecterende onderwerpen kunnen de reikwijdte van het flits-
licht beïnvloeden.
Let bij de opname op de aanduiding van de reikwijdte in het LC-display van
de flitser. Het onderwerp moet zich het liefst in een bereik van ongeveer
40 % tot 70 % van de aangegeven waarde bevinden. De elektronica heeft
dan voldoende speelruimte voor het instellen. De minimale flitsafstand mag
niet korter zijn dan 10 % van de aangegeven waarde om overbelichting te
vermijden! De aanpassing aan de actuele opnamesituatie kan door verande-
ren van het diafragma van het objectief worden verkregen.

Advertising