Kalibratie met het procesmonster – Hach-Lange POLYMETRON 9500 Conductivity Module User Manual User Manual

Page 155

Advertising
background image

• PASS (geslaagd)—de sensor is gekalibreerd en klaar om monsters te meten.
• FAIL (mislukt)—de kalibratie ligt buiten de toegestane limieten. Herhaal de kalibratie met

schone sensor. Raadpleeg

Foutenopsporing

op pagina 160 voor meer informatie.

8. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan.
9. Wanneer optie Operator ID in menu CAL OPTIONS op Ja is ingesteld, dient u een gebruikers-ID

in te voeren. Raadpleeg

Kalibratieopties wijzigen

op pagina 159.

10. Selecteer in scherm NEW SENSOR (nieuwe sensor) of de sensor al dan niet nieuw is:

Optie Beschrijving

JA

De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte
kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset.

NEE

De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd.

11. Herhaal het proces voor de sensor en druk op enter. Het uitgangssignaal keert terug naar de

actieve toestand en meetwaarde van het monster wordt weergegeven op het meetscherm.

Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of verzenden is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer
de uitgangssignalen weer actief worden.

Kalibratie met het procesmonster

De sensor kan in het procesmonster blijven, of een deel van het procesmonster kan worden
verwijderd voor kalibratie.

1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE

(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).

2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan

de toegangscode in.

3. Selecteer SAMPLE CAL en druk op enter.
4. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:

Optie

Beschrijving

ACTIVE (actief) Het instrument verstuurt de huidige, tijdens de kalibratieprocedure gemeten uitvoerwaarde.

HOLD

De uitgangswaarde van de sensor is tijdens de kalibratieprocedure tegen de huidige
gemeten waarde vastgehouden.

TRANSFER

Tijdens kalibratie wordt een voorgedefinieerde uitgangswaarde verstuurd. Raadpleeg de
handleiding van de controller om de voorgedefinieerde waarde te wijzigen.

5. Met de sensor in het procesmonster, druk op enter. De gemeten waarde wordt weergegeven.

Wacht tot de waarde is gestabiliseerd en druk op enter.

6. Meet de waarde van de conductiviteit met een gecertificeerd complementair controle-instrument.

Gebruik de pijltoetsen om deze waarde in te voeren indien verschillend van de weergegeven
waarde en druk op enter.

7. Bekijk het kalibratieresultaat:

• PASS (geslaagd)—de sensor is gekalibreerd en klaar om monsters te meten.
• FAIL (mislukt)—de kalibratie ligt buiten de toegestane limieten. Herhaal de kalibratie met

schone sensor. Raadpleeg

Foutenopsporing

op pagina 160 voor meer informatie.

8. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan.
9. Wanneer optie Operator ID in menu CAL OPTIONS op Ja is ingesteld, dient u een gebruikers-ID

in te voeren. Raadpleeg

Kalibratieopties wijzigen

op pagina 159.

Nederlands 155

Advertising