RIDGID micro CA-300 User Manual

Page 96

Advertising
background image

micro CA-300-inspectiecamera

94

4. Controleer de micro CA‑300 inspectieca‑

mera op kapotte, versleten, ontbreken‑

de, slecht uitgelijnde of geblokkeerde

onderdelen of factoren die een veilige

en normale werking in de weg kunnen

staan.

5. Controleer de lens van de camerakop op

condens. Om de camera niet te beschadi‑

gen mag u hem niet gebruiken als u con‑

dens opmerkt aan de binnenzijde van de

lens. Laat het condenswater verdampen

voordat u het apparaat gebruikt.

6. Controleer de kabel over zijn volledige

lengte op barsten of beschadiging. Via

een beschadigde kabel zou er water in

het apparaat kunnen dringen, waardoor

het gevaar voor een elektrische schok

toeneemt.

7. Controleer of de aansluitingen tussen

het handdisplay, de verlengkabels en

de camerakopkabel stevig vastzitten.

Alle verbindingen moeten correct zijn

gemonteerd om de waterdichtheid van

de kabel te verzekeren. Vergewis u ervan

dat het apparaat correct is gemonteerd.

8. Controleer of het waarschuwingslabel

aanwezig is en of het stevig vastzit en

leesbaar is (figuur 11).

Figuur 11 – Waarschuwingsplaatje

9. Gebruik de inspectiecamera bij eventu‑

ele problemen tijdens de inspectie niet

totdat deze adequaat verholpen zijn.

10. Herinstalleer de batterij met droge han‑

den.

11. Houd de aan/uit‑knop gedurende één

seconde ingedrukt. Het display licht op

en er verschijnt een splash‑scherm. Zodra

de camera klaar is, wordt er een livebeeld

weergegeven van wat de camera regis‑

treert. Raadpleeg het hoofdstuk Storings-

tabellen in deze handleiding wanneer er

geen beeld verschijnt.

12. Houd de aan/uit‑knop gedurende één

seconde ingedrukt om de camera uit te

schakelen.

Afstelling van het

apparaat en inrichting van

de werkplek

WAARSCHUWING

Maak de micro CA‑300‑inspectiecamera

klaar en richt de werkplek in volgens on‑

derstaande instructies om het risico op let‑

sel door een elektrische schok, verstrikking

of een andere oorzaken te beperken en

beschadiging van het apparaat te voorko‑

men.

1. Controleer het werkgebied op:

• Geschikte verlichting
• Brandbare vloeistoffen, dampen of stof

die kunnen ontbranden. In aanwezig‑

heid van deze stoffen mag u niet aan de

slag gaan voordat de bronnen geïdenti‑

ficeerd en afgesloten werden. De micro

CA‑300‑inspectiecamera is niet explo‑

sieveilig en kan vonken genereren;

• Een ordelijke, effen, stabiele, droge plaats

voor de operator. Gebruik de inspectieca‑

mera niet terwijl u in water staat.

2. Onderzoek de te inspecteren zone of ruimte

om te bepalen of de micro CA‑300‑inspec‑

tiecamera het juiste gereedschap is om de

klus te klaren.

• Bepaal de toegangspunten tot de

ruimte. De kleinste opening waar de

camera kop door kan, bedraagt onge‑

veer

3

/

4

” (19 mm) in diameter voor de

17 mm‑camerakop.

• Bepaal de afstand tot de zone die moet

worden geïnspecteerd. Met verlengka‑

bels kunt u het bereik van de camera

vergroten tot 30' (9 m).

• Controleer of er obstakels zijn die erg

scherpe bochten in de kabel noodza‑

kelijk maken. De inspectiecamera kan

Advertising