Traceren van leidingen met de sr-20, Actieve leidingtracering – RIDGID SeekTech SR-20 User Manual

Page 91

Advertising
background image

Ridge Tool Company

0

Tools For The Professional

TM

seekTech sR-20

Belangrijke begrippen in verband met het gebruik

van de SR-20

SIGNAALSTERKTE staat voor de sterkte van het veld dat

wordt gedetecteerd door de onderste antennebol van de SR-

20, die wiskundig wordt omgezet om schaalbaarheidsredenen.

In een helder en onvervormd veld kunt u lokaliseren op basis

van de signaalsterkte alleen.
NABIJHEIDSSIGNAAL weerspiegelt de nabijheid van de

plaatsbepaler tot de doelleiding; hoe dichter de plaatsbepaler

het centrum van het gedetecteerde veld nadert, hoe hoger

het nabijheidssignaalgetal wordt. Het nabijheidssignaal

wordt berekend op basis van de verhouding tussen de

signalen ontvangen door de onderste en bovenste antenne,

aangepast voor schaalbaarheidsredenen.
VERVORMING is de graad waarmee de vorm van het

gedetecteerde veld afwijkt van de eenvoudige cirkelvorm

van een ideaal magnetische veld veroorzaakt door stroom

in een lange geleider. In geval van meerdere velden wordt

het gedetecteerd veld uit vorm geduwd of getrokken en

meten de verschillende antennes verschillende veldsterkten.

Vervorming wordt weerspiegeld door het feit dat de

traceerlijn onscherp wordt op het display.
GELEIDINGSPIJLEN worden aangestuurd door de signalen

ontvangen door de zijantennes van de SR-20. Wanneer de

door deze zijantennes gedetecteerde veldsignalen gelijk

zijn, worden de pijlen gecentreerd. Als een van beide een

sterker veldsignaal ontvangt dan de andere, wijzen de pijlen

naar het waarschijnlijke midden van de doelgeleider.

Traceren van leidingen met de

SR-20

Actieve leidingtracering

Bij actieve leidingtracering worden de ondergrondse

leidingen bekrachtigd met een zender voor plaatsbepaling.

Plaatsbepalingszenders bekrachtigen leidingen door

ze er rechtstreeks op aan te sluiten met klemmen, door

rechtstreeks het signaal teweeg te brengen met behulp van

een klem, of door het signaal teweeg te brengen met behulp

van in de zender ingebouwde inductiespoelen.

WAARSCHUWING: sluit de aardkabel en de

elektriciteitskabel van de zender aan alvorens de zender in te

schakelen, om elektrische schokken te voorkomen.

1. Bekrachtig de doelgeleider volgens de instructies

van de fabrikant van de zender. Selecteer de

zenderfrequentie. Zet de frequentie op de SR-20 op

dezelfde waarde als die van de zender, met behulp

van de frequentietoets. Ga na of de frequentie een

leidingtraceerpictogram

weergeeft.

Rechtstreekse aansluiting: De zender wordt aan de

doelgeleider bevestigd door middel van een rechtstreekse

metaal-op-metaalverbinding

ter

hoogte

van

een

toegangspunt, zoals een klep, een meter of een ander punt.

Belangrijk: de verbinding tussen de zender en de geleider

moet een zuivere, stevige verbinding zijn. De zender

wordt ook aangesloten op een aardpin die een krachtig

open pad naar de aarde verschaft. Belangrijk: een zwakke

aardaansluiting is de meest voorkomende oorzaak van een

slechte traceerkring. Zorg ervoor dat de zender degelijk

geaard is en voldoende blootgesteld is aan de grond om

stroom door de kring te laten vloeien.
Inductieve klem: de zender wordt verbonden met een

inductieve klem die vervolgens op een buis of kabel wordt

geplaatst. De zender bekrachtigt de klem, die op haar beurt

een stroom in de geleider veroorzaakt.
Inductieve modus: de zender wordt boven de geleider

geplaatst, in een rechte hoek. Er is geen rechtstreekse

verbinding; de inwendige wikkelingen van de zender

genereren en krachtig veld doorheen de aarde dat een

stroom teweegbrengt in de betreffende ondergrondse

geleider. Belangrijk: als de zender zich te dicht bij de

SR-20 bevindt in deze modus, kan er “luchtkoppeling”

ontstaan, wat betekent dat de plaatsbepaler op het veld

van de zender registreert in plaats van op dat van de

doelgeleider.

Figuur 18: leidingtraceerfrequentie

geselecteerd met de frequentietoets

(dit scherm knippert eventjes wanneer er een

nieuwe frequentie wordt gekozen)

2. Observeer het nabijheidssignaal om na te gaan of

de ontvanger het uitgezonden signaal ontvangt.

Boven de leiding moet het nabijheidssignaal pieken

en langs weerszijden ernaast moet het dalen.

3. Tijdens het opsporen wordt de loop van de buis

of kabel op het scherm weergegeven met 2 volle

lijnen. De traceerlijn is een duidelijke enkelvoudige

Advertising