Een plaatsbepalingszender gebruiken, Passieve leidingtracering – RIDGID NaviTrack II User Manual

Page 101

Advertising
background image

NaviTrack® II

15

Figuur 24: plaatsbepaling met grote waarschijnlijkheid

VOORZICHTIG: Kijk uit voor signaalinterferentie die tot
onnauwkeurige aflezingen kan leiden. Dieptemetingen
moeten worden beschouwd als schattingen en de werkelijke
diepte moet worden nagegaan door de leiding fysisch
bloot te leggen alvorens het graven te starten
.

Een plaatsbepalingszender gebruiken

Bij een actieve leidingopsporing werkt de NaviTrack® II samen
met een actieve plaatsbepalingszender. Er zijn drie manieren
om een plaatsbepalingszender aan te sluiten.

Rechtstreekse aansluiting
De beste manier om een zender aan te sluiten is door hem
rechtstreeks aan te sluiten (metaal op metaal) op één uiteinde
van de te traceren buis, traceerdraad of kabel, en de uitge-
zonden stroom rechtstreeks over de leiding te sturen.

Klemaansluiting
Wanneer rechtstreekse aansluiting onmogelijk is, is het vaak
wel mogelijk een inductieklem rondom de betreffende leiding
te bevestigen, waardoor die inductief wordt bekrachtigd. Om
op doeltreffende wijze een signaal teweeg te brengen met
behulp van een inductieklem, moet de leiding van metaal zijn
en moeten beide uiteinden van de leiding geaard zijn.
(Signaal kan niet teweeg worden gebracht op een leiding in
één richting tenzij de stroom in beide richtingen kan
stromen.)

Inductieve verzending
De zender kan worden gebruikt in een inductieve modus
zonder rechtstreekse aansluiting. Daarvoor moet de zender
vlak boven een gekend segment van de doelleiding worden
geplaatst en moet de “inductiemodus” van de zender worden
geactiveerd waardoor de leiding wordt bekrachtigd met de
geselecteerde frequentie.

OPMERKING: Kijk in de handleiding bij de gebruikte zender
om na te gaan of hij correct is aangesloten en geaard en
ingesteld op de correcte frequentie.

Elk van deze methoden biedt voordelen, afhankelijk van de
situatie. Rechtstreekse aansluiting is gewoonlijk het meest
betrouwbaar aangezien het signaal rechtstreeks wordt
toegepast op een gekende leiding; er zijn echter situaties
waarin inductie de enige optie is of betere resultaten
oplevert.

Passieve leidingtracering

In passieve modus detecteert de NaviTrack® II wisselstroom-
velden, of AC-velden, gegenereerd door draden die reeds
stroom voeren, zonder dat er zender op moet worden
aangesloten. Ingegraven stroomleidingen genereren normaal
geen traceerbaar signaal tenzij er stroom door de kabels
vloeit. Bijvoorbeeld kabels van uitgeschakelde straatlampen
zijn moeilijk passief te traceren. Ten gevolge van koppeling
(hetzij door inductie hetzij door elektrische capaciteit) kunnen
allen metalen leidingen in een gebied passief bekrachtigd
zijn. Om die reden is het mogelijk de leidingen passief te
lokaliseren maar kan het moeilijk zijn te identificeren welke
leiding nu precies wordt getraceerd door de plaatsbepaler.

WAARSCHUWING: Bij passief lokaliseren of wanneer de

signalen uiterst zwak zijn, zal de gemeten diepte meestal te
DIEP zijn en kan de werkelijke diepte VEEL geringer zijn.

1. Selecteer een passieve AC-traceringsfrequentie met

het passieve leidingtraceerpictogram.

Figuur 25: 60 Hz passieve traceringsfrequentie

2. De NaviTrack® II heeft twee passieve AC-traceringsfreq

uentiewaarden. Het zijn 50 Hz en 60 Hz. Ze worden
geïdentificeerd door het stroompictogram. De 50 Hz
en 60 Hz reageren op een harmonische van algemeen
gebruikte AC-frequenties. Europese installaties zijn
meestal 50 Hz.

Bij passief traceren is het belangrijk eraan te denken dat T’s,
bochten, andere geleiders in de buurt en metalen massa’s in
de buurt een veld kunnen vervormen, waardoor de gegevens
zeer nauwkeurig moeten worden onderzocht om het tracé
van de betreffende leiding te bepalen.

Passieve tracering is meestal de minst doeltreffende optie.

Advertising