De navitrack® ii tot het uiterste benutten, Meer informatie over lokaliseren, Opmerkingen over accuraatheid – RIDGID NaviTrack II User Manual

Page 108

Advertising
background image

NaviTrack® II

22

De NaviTrack® II tot het uiterste
benutten

De basisfuncties van de NaviTrack® II zijn vlug geleerd. Maar
het instrument heeft ook een aantal geavanceerde functies
die het lokaliseren in moeilijke omstandigheden veel
gemakkelijker maken als de operator ze weet te interpreteren.

Meer informatie over lokaliseren

Normaal is een veld rondom een lange geleider zoals een buis
of kabel cirkelvormig. Wanneer de plaatsbepaler zich midden
boven een cirkelvormig veld bevindt, mag men de volgende
indicatoren verwachten:

Maximumsignaalsterkte

Maximumnabijheidssignaal (leidingtraceermodus)

Gecentreerde traceerlijnen

Redelijke en coherente dieptemeting

Toonhoogte en -volume stijgen tot ze hun maximum

bereiken boven de leiding.

De ervaren operator leert de ondergrondse situatie te “zien”
omdat hij weet hoe de verschillende door de NaviTrack® II ver-
strekte gegevens zich tot elkaar verhouden. Terwijl een een-
voudige ongecompliceerde lokalisering van een cirkelvormig
veld snel en gemakkelijk is, kan het traceren van een leiding
die zich in de buurt van andere grote geleiders bevindt, zoals
stroomleidingen, telefoonleidingen, gasleidingen of zelfs
begraven metaalafval, vragen doen rijzen die uitsluitend cor-
rect kunnen worden beantwoord door rekening te houden
met al de beschikbare informatie.

Door de signaalsterkte, de hoek, het nabijheidssignaal, de sig-
naaltraceerlijnen en de diepte met elkaar te vergelijken kan
een operator zien op welke manier het veld wordt gestoord.
Een vergelijking van de veldinformatie met een gefundeerde
situatieschets van de ondergrond, rekening houdend met de
plaats van transformators, meters, aansluitdozen, in-
spectieputten en andere indicatoren, kan de operator helpen
de oorzaak van de veldstoring beter te begrijpen. Vooral in
complexe situaties is het belangrijk te beseffen dat de enige
absoluut zekere manier om een leiding te lokaliseren erin be-
staat ze fysisch bloot te leggen.

Samengestelde of complexe velden genereren verschillende
indicaties op de NaviTrack® II, die aangeven wat er precies aan
de hand is.

De traceerlijnen stemmen niet met elkaar overeen

Incoherente of onrealistische dieptemeting

Schommelende willekeurige indicaties (ook veroor-

zaakt door een zeer zwak signaal)

Incoherent nabijheidssignaal (leidingtraceermodus)

Signaalsterktemaximalisering uit langs één kant van

de geleider

Opmerkingen over accuraatheid

Diepte-, nabijheids- en signaalsterktemetingen vereisen dat
de NaviTrack® II een sterk signaal ontvangt. Zoals u reeds weet
wordt de NaviTrack® II gebruikt boven de grond voor het
detecteren van elektromagnetische velden die worden
gegenereerd door ondergrondse leidingen (elektrische
geleiders zoals metalen draden of buizen) of sondes (actief
uitzendende bakens). Wanneer de velden eenvoudig en
ongestoord zijn, is de informatie van de gedetecteerde velden
representatief voor het ondergronds object.

Als die velden gestoord zijn en er meerdere elkaar
beïnvloedende velden voorkomen, zal dat ervoor zorgen dat
de NaviTrack® II onnauwkeurig werkt. Plaatsbepaling is geen
exacte wetenschap. Het vereist dat de operator zijn
beoordelingsvermogen aanspreekt en zoekt naar zoveel
mogelijk extra informatie naast de aflezingen op het
instrument. De NaviTrack® II verschaft de gebruiker meer
informatie maar het is aan de operator om die informatie
correct te interpreteren. Geen enkele fabrikant van
plaatsbepalingssystemen zal beweren dat een operator uit-
sluitend mag vertrouwen op de informatie van zijn
instrument. Een verstandige operator behandelt de informatie
die hij krijgt als een gedeeltelijke oplossing voor het
lokaliseringsprobleem en combineert ze met zijn kennis van
de omgeving, zijn kennis omtrent ondergrondse leidingen in
het algemeen, visuele observatie en zijn kennis van het
instrument om tot een geïnformeerde conclusie te komen.

Onder bepaalde omstandigheden mag men er niet van
uitgaan dat de lokalisering accuraat is:

Wanneer er andere leidingen in de buurt zijn. “Over-

vloeiing” veroorzaakt gestoorde velden en bekrachtigt
andere leidingen dan de doelleiding. Gebruik indien mo-
gelijk lagere frequenties en elimineer alle verbindingen
tussen de twee leidingen.

Figuur 37: overvloeiing

Advertising