RIDGID KJ-3100 User Manual

Page 93

Advertising
background image

KJ-2200/KJ-3100 rioolreinigingsmachines

91

gaan rondzwiepen in de doorgang en dat ze bescha-

digd raakt.

Figuur 10 – De afvoeropening verlengen tot aan de slang-

haspel

Voorbereiden van de slang

Ga zorgvuldig te werk bij het leiden van rioolreini-

gingsslangen. Het leiden van slangen over ruwe op-

pervlakken, scherpe randen, kruisende slangen, enz.

kan de buitenmantel van de slang beschadigen, vooral

wanneer de rioolreiniger wordt gebruikt is pulsmodus.

Door de slang zo veel mogelijk op de haspel te laten,

beperkt u het risico van schade tot het minimum.

1. Selecteer een geschikte slangmaat voor de schoon

te maken afvoerleiding. Het verdient in het alge-

meen geen aanbeveling twee rioolreinigingsslan-

gen aan elkaar te koppelen voor het schoonma-

ken van afvoerleidingen. De verbinding tussen de

twee slangen is minder soepel en kan de doorgang

door fittings bemoeilijken of verhinderen Zie de

slangselectietabel.

2. Koppel de slanghaspel indien nodig los van het

motor/pomp -geheel. Plaats de slanghaspel op een

afstand van ten hoogste 3’ / 90 cm van de afvoer-

opening. Gebruik geen te grote hoeveelheid slang

buiten de afvoeropening om schade aan de slang

te voorkomen. Wanneer de slanghaspel niet binnen

een afstand van 3’ / 90 cm van de afvoeropening kan

worden geplaatst, verlengt u de afvoeropening in

de richting van de slanghaspel met behulp van een

buis en fittingen met vergelijkbare afmetingen.

3. Leid een slang van de rioolreiniger naar de IN-fitting

op de voetklep. Gebruik teflontape om de aanslui-

ting te dichten. Positioneer de voetklep zo dat ze

goed bereikbaar is. U moet de slang en de voetklep

gelijktijdig kunnen bedienen.

4. Sluit de slang aan tussen de haspel en OUT-fitting

op de voetklep.

Figuur 11 – Voetklepaansluiting

In-fitting

Uit-fitting

5. Markeer de rioolreinigingsslang dicht bij het uitein-

de om te kunnen weten wanneer de spuitkop eraan

komt bij het terugtrekken van de slang. Op die ma-

nier kunt u voorkomen dat de spuitkop onverwacht

uit de afvoeropening tevoorschijn komt en onge-

controleerd begint rond te zwiepen. De afstand

hangt af van de configuratie van de afvoeropening,

maar moet minstens 4’ / 1,2 m bedragen.

6. Verwijder de spuitkop van het uiteinde van de slang

en steek het uiteinde van de slang in de afvoerlei-

ding. Draai de toevoerklep open om de lucht en

eventuele vuildeeltjes uit de rioolreiniger en de

slangen te verwijderen. Laat het water minstens

2 minuten stromen.

7. Draai de inlaatklep weer dicht.
8. Selecteer een spuitkop. Gebruik spuitkoppen die

specifiek bestemd zijn voor gebruik met de betref-

fende rioolreiniger. Het gebruik van verkeerde spuit-

koppen kan een gebrekkige werking veroorzaken

(te geringe bedrijfsdruk of te gering debiet) of kan

de rioolreiniger beschadigen door te hoge druk-

waarden. Vergewis u ervan dat spuitkopopeningen

vrij en open zijn. Zie de spuitkopselectietabel.

Bij gebruik van de RR3000-spuitkop voor afvoer-

leidingen groter dan 6” / 152 mm en maximaal 9” /

229 mm, moet het aanzetstuk worden gebruikt.

Voor afvoerleidingen van 6” / 152 mm en kleiner

hoeft er geen aanzetstuk te worden gebruikt. Draai

Advertising