Xylem FHF SHF User Manual

Page 49

Advertising
background image

nl

49

5. Installatie

Voor wat het ophijsen en het verplaatsen van de eenheid betreft moet de eenheid op een veilige

manier in een strop gehangen worden zoals afgebeeld op fig. 4 op blz. 90. De oogbouten op de
motor mogen niet gebruikt worden omdat zij niet gedimensioneerd zijn om het gewicht van de hele

eenheid te verdragen.
5.1 Werkstand
De werkstand van de pomp is de stand waarin de as horizontaal staat.
5.2 Plaatsing
De pomp moet zodanig geplaatst worden dat inspectie en onderhoud mogelijk is. Er moet bovendien ge-
controleerd worden of er geen obstakels zijn die de normale stroming van koellucht die door de ventilator
van de motor aangezogen wordt belemmeren.
5.3 Fundering en verankering
De fundering moet stevig genoeg zijn om de trillingen op te vangen en stijf genoeg zijn om de uitlijning
van de eenheid te behouden. Dit wordt normaal bereikt met een betonnen fundering die voorzien is van
speciale putjes, zoals afgebeeld op de maatschets van de eenheid, waar de funderingsbouten in ge-
daan moeten worden en waar het beton uiteindelijk in gestort moet worden om de bouten vast te zetten.
Bij kleinere eenheden waarvan het gewicht beperkt is, is de eenvoudige verankering aan de vloer met
funderingsbouten aanvaardbaar (fig. 5 op blz. 90). De grotere eenheden moeten als volgt aan de funde-
ring verankerd worden. Zet de eenheid op de fundering en plaats er ter hoogte van de funderingsbouten
tussenstukken of wiggen met een geringe schuinte tussen en breng ze zodanig aan dat de eenheid hori-
zontaal komt te staan, waarbij u een waterpas op de as of op de persflens moet leggen om dit te contro-
leren (fig. 6 op blz. 90). Als de afstand tussen de verankeringspunten groter is dan circa 800 mm dan
moeten er andere tussenstukken tussen geplaatst worden (fig. 7 op blz. 90). Tussen het ruwe oppervlak
van de fundering en de pompvoet moet u een ruimte van 25 à 50 mm overlaten voor het uiteindelijke stor-
ten van beton. Stort het beton en draai nadat het beton uitgehard is (minimaal 48 uur) de funderingsbou-
ten op gelijke wijze aan.

5.4 Uitlijning van de eenheid

Controleer de koppeling voordat u de pomp start.

Verwijder de bescherming van de koppeling en draai de schroeven van de steun van de houder los om
te voorkomen dat zij spanningen of verschuivingen van de ashoogte teweegbrengen. Controleer de
hoekuitlijning met een diktekaliber of een meetklok, waarbij u moet controleren of de afstand tussen de
koppelingshelften op de hele omtrek gelijk is (fig. 8 op blz. 90). Controleer vervolgens de evenwijdige uit-
lijning met een liniaal of een meetklok (fig. 9 op blz. 90). De eenheid is uitgelijnd als de afstand tussen
elke as en de liniaal die u op de koppeling gelegd heeft gelijk is op vier punten die zich lijnrecht tegen-
over elkaar bevinden. De maximale axiale en radiale afwijking tussen de beide koppelingshelften mag
niet meer bedragen dan 0,1 mm. Om dit eventueel te corrigeren moet u de schroeven waar nodig los-
draaien of verwijderen om de poten op het onderstel te verplaatsen en waar nodig geijkte plaatjes of ge-
ijkte onderlegringen eraan toevoegen. Alleen nadat de uitlijningshandelingen beëindigd zijn (als de
schroeven aangedraaid zijn moet u de uitlijning nogmaals controleren) moet u de steun van de houder
op het vlak van de pompvoet zetten en ervoor zorgen dat hij goed aansluit op het contactvlak op de hou-
der. Maak eerst de schroeven tussen de steun en de pompvoet vast en daarna de schroef tussen de
steun en de houder. Op die manier wordt de uitlijning niet gehinderd door de steun.
Breng tot slot de bescherming van de koppeling weer aan.
5.5 Aanzuig- en persleiding

5.5.1 Algemeen
De aanzuigleiding, waarvan de diameter nooit kleiner mag zijn dan die van de aanzuigopening van de pomp, moet
gedimensioneerd zijn op basis van de aanzuigomstandigheden. Er dient rekening mee gehouden te worden dat de
theoretische maximum aanzuigopvoerhoogte niet alleen verlaagd wordt door de door de pomp vereiste NPSH
waarde maar ook door de effecten van de temperatuur van de vloeistof en de hoogte en de drukverliezen in de aan-
zuigleiding. Er dient gecontroleerd te worden of de verbindingen van de aanzuigleiding volkomen dicht zijn om te
voorkomen dat er lucht kan binnendringen waardoor de juiste werking van de pomp nadelig beïnvloed kan worden.
Bovendien moet de aanzuigleiding op de horizontale delen een licht positief afschot in de richting van de pomp
hebben en eventuele verkleiningen moeten van het concentrische type zijn om te voorkomen dat er luchtzakken
ontstaan. Als de pomp met een negatief afschot op de aanzuigleiding werkt dan adviseren wij om aan het uiteinde

LET OP

001073145_L_F_02-11:001073145_L_E_12-10 21-02-2011 16:44 Pagina 49

Advertising