1 aardegeleiding, 2 eisen aan de installatie, 1 locatie van de pomp – Xylem e-SV User Manual

Page 56: 2 vereisten voor leidingen

Advertising
background image

WAARSCHUWING:
• Zorg dat alle aansluitingen worden uitgevoerd door gekwalifi-

ceerde technicus in overeenstemming met de geldende regel-

geving.

• Voordat u begint met werkzaamheden aan de unit, dient u er-

voor te zorgen dat de unit en het bedieningspaneel gescheiden

zijn van de elektrische voeding en niet kunnen worden inge-

schakeld. Dit is ook van toepassing op het regelcircuit.

4.1 Aardegeleiding

WAARSCHUWING:
• Sluit de externe beschermingsgeleider altijd op de aansluiting

van de aarding aan voordat u koppelingen naar andere elektri-

sche apparatuur maakt.

• U moet de elektrische uitrusting aarden. Dit geldt zowel voor

de pompuitrusting en de aandrijving als voor de bewakingsap-

paratuur. Test de aardkabel om te controleren of deze goed is

aangesloten.

• Mocht de motorkabel namelijk per ongeluk worden losge-

trokken, dan is de aardedraad de laatste draad die uit de aan-

sluitklem schiet. Zorg ervoor dat de aardedraad langer is dan

de fasedraden. Dit geldt voor beide uiteinden van de motor-

kabel.

• Breng extra beveiliging aan tegen dodelijke schok. Installeer

een hoogsensitieve differentiaalschakelaar (30 mA) [residual

current device RCD] (apparaat voor reststroom).

4.2 Eisen aan de installatie

4.2.1 Locatie van de pomp

GEVAAR:

Gebruik deze pomp niet in omgevingen waarin mogelijk ont-

vlambare/explosieve of chemisch agressieve gassen of poeders

aanwezig zijn.

Richtlijnen
Neem de volgende richtlijnen in acht met betrekking tot de locatie van het

product:

• Zorg dat de koellucht die door de motorventilator wordt geleverd niet ge-

blokkerd wordt.

• Zorg ervoor dat het gebied van de installatie bescherm wordt tegen vloei-

stoflekkages of overstroming.

• Plaats de pomp, indien mogelijk, enigszins hoger dan het vloeroppervlak.
• De omgevingstemperatuur moet liggen tussen de 0°C (+32°F) en +40°C

(+104°F).

• De relatieve vochtigheid van de omgevingslucht moet minder zijn dan

50% bij +40°C (+104°F).

• Neem contact op met de afdeling Verkoop en Service als:

• De relatieve vochtigheid is hoger dan de richtlijn.
• De kamertemperatuur is hoger dan +40°C.
• Het apparaat staat hoger dan 1000 m boven zeeniveau. De prestaties

van de motor dienen mogelijk opnieuw te worden berekend, of te wor-

den vervangen doort een sterkere motor.

Voor informatie over met welke waarde de motor opnieuw moet worden be-

rekend, zie Tabel 8.

Pompplaatsing en vrije ruimte

Opmerking:
Horizontale montage van de pomp vereist een speciale aanpassing.

Zorg voor voldoende verlichting en ruimte rondom de pomp. Zorg ervoor

dat er voldoende vrije ruimte is voor installatie- en onderhoudswerkzaamhe-

den.

Installatie boven vloeistofbronnen (aanzuiglift)
De theoretisch maximale aanzuighoogte van elke pomp is 10,33 m. In de

praktijk zijn de volgende elementen van invloed op de aanzuigcapaciteit van

de pomp:

• temperatuur van de vloeistof
• Verhoging boven zeeniveau (in een open systeem)
• Systeemdruk (in een gesloten systeem)
• de weerstand van de leidingen
• de eigen intrinsieke doorvoerweerstand van de pomp
• Hoogteverschillen

De volgende vergelijking wordt gehanteerd voor het berekenen van de maxi-

male hoogte boven vloeistofniveau waarop de pomp geïnstalleerd kan wor-

den:

(p

b

*10,2 - Z) ≥ NPSH + H

f

+ H

v

+ 0,5

p

b

Barometrische druk bar (in gesloten systeem is systeemdruk)

NPSH Waarde in meter van de intrinsieke doorvoerweerstand van de

pomp

H

f

Totale verlies in meters veroorzaakt door passerende vloeistof in
de aanvoerleiding van de pomp

H

v

Stoomdruk in meters die correspondeert met de temperatuur van
de vloeistof T °C

0.5

Aanbevolen veiligheidsmarge (m)

Z

Maximale hoogte waarop de pomp geïnstalleerd kan worden (m)

Zie Afbeelding 7 voor meer informatie.

(p

b

*10,2 - Z) moet altijd een positief getal zijn.

Voor meer informatie over de prestaties, zie Afbeelding 5.

Opmerking:
Voorkom dat de zuigcapaciteit van de pomp wordt overschreden, omdat dit

kan leiden tot cavitatie en schade aan de pomp.

4.2.2 Vereisten voor leidingen

Voorzorgsmaatregelen

WAARSCHUWING:
• Gebruik leidingen die geschikt zijn voor de maximale bedrijfs-

druk van de pomp. Nalatigheid kan ertoe leiden dat het sys-

teem gaat scheuren, met de kans op letsel.

• Zorg dat alle aansluitingen worden uitgevoerd door gekwalifi-

ceerde technicus in overeenstemming met de geldende regel-

geving.

Opmerking:
Neem alle regelgeving uitgevaardigd door de gemeentelijke autoriteiten in

acht als de pomp wordt aangesloten op het gemeentelijke waterleidingsys-

teem. Installeer een geschikt apparaat ter voorkoming van terugstromen aan

de aanzuigzijde als de autoriteiten dit eisen.

Controlelijst voor aanzuig- en afvoerleidingen
Controleer of aan de volgende vereisten is voldaan:

• Alle leidingen worden onafhankelijk ondersteund. Leidingen moeten geen

belasting zijn voor het apparaat.

• Er worden flexibele leidingen of slangen gebruikt om te voorkomen dat

de transmissie van de pomp voor trillen van de leidingen zorgt en vice

versa.

• Gebruik brede bochten in plaats van ellebogen waardoor overmatige

doorvoerweerstand ontstaat.

• De aanzuigleidingen is uitstekend afgedicht en luchtdicht.
• Als de pomp gebruikt wordt in een open circuit, is de diameter van de

aanzuigleiding geschikt voor de installatieomstandigheden. De doorsnede

van de aanzuigleiding mag niet kleiner zijn dan de doorsnede van de aan-

zuigopening.

• Als de aanzuigleidingen groter moeten zijn dan de aanzuigkant van de

pomp, moet een excentrische leidingverkleiner geïnstalleerd worden.

• Als de pomp boven waterniveau geplaatst is, is een voetklep geïnstalleerd

aan het einde van de aanzuigleiding.

• De voetklep wordt volledig in de vloeistof ondergedompeld zodat er geen

lucht in de aanzuigwervel terecht kan komen wanneer de vloeistof het mi-

nimale niveau heeft bereikt en de pomp boven de te pompen vloeistof is

geplaatst.

• De grofweg afgestemde aan-uitkleppen worden aan de aanzuigkant van

de pomp en op de aanvoerleiding geïnstalleerd (stroomafwaarts om de

klep te controleren) voor het reguleren van de pompcapaciteit, voor in-

spectie van de pomp, en voor onderhoudsdoeleinden.

• Om te voorkomen dat er vloeistof in de pomp terugstroomt wanneer de

pomp uit staat, wordt aan de afvoerkant een controleklep geplaatst.

nl - Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing

52

e-SV - Nederlands

Advertising